Lectuur voor beginners: Книга для домашнего чтения по нидерландскому языку. Пода И.З - 12 стр.

UptoLike

Составители: 

12
4. WIE IS DAAR?
Henk gaat het huis in. Hij loopt met een mand. Dat is de mand van Kas.
Mama, mag Kas in huis?”
“Waarom toch, Henk?”
Het hok is zo koud, mama.”
Vooruit dan, haal Kas maar.”
Henk, Lies en Jan zijn naar bed. Mama ligt er ook al in.
Maar wat is dat? Wie is daar bij het huis? Kijk, een man! Is dat een dief?
De man gaat naar het raam. Hij kijkt eens rond. Dan gaat hij het huis in door
het raam.
De man loopt naar de kast. Maar dat hoort Kas. Kas komt uit zijn mand. Waf,
waf, waf! Hij rent naar de man. De man wil weg, maar dat kan niet. Kas bijt
hem in zijn been. Au, au, laat los!”
Henk hoort Kas. Wat zou dat zijn? Hij komt uit bed en loopt de hal in. Wat
ziet hij daar? Hij ziet de dief.
Mama komt er ook bij. Ze belt de politie.
HUISWERK
1. Woordenlijst:
toch ведь, же; koud - холодный; in bed liggen лежать в постели; de man -
мужчина, муж; de dief - вор; rond/kijken осматриваться; de kast - шкаф; weg
прочь, долой; bijten кусать; het been - нога; los/laten отпустить: laat me
los!; de hal - хол, прихожая; de politie (op/)bellen позвонить в полицию.
2. Aanvullende woordenlijst:
warm тёплый; stelen - красть; wie eens steelt, is altijd een dief - кто однажды
украл, навсегда вором стал; de diefstal - кража; naar bed gaan - ложиться
спать; ik heb het koud - мне холодно; binnen/halen - принести/ привести (в
дом, комнату); slapen спать; de ambulance машина скорой помощи.
3. Goed of fout?
1. Henk haalt zijn hond binnen. 2. Het hok van Kas is heel warm. 3. De hond mag wel
het huis in. 4. Lies en Jan spelen nog in de hal. 5. De dief gaat door het raam het huis
in. 6. De dief loopt naar de keuken. 7. Kas slaapt in zijn mand. 8. De hond bijt de dief
in zijn been. 9. Henk slaapt al. 10. Moeder belt de ambulance.
4. Antwoord op de volgende vragen:
1. Waarom wil Henk de hond binnenhalen? 2. Mag dat? Vindt mama dat goed? 3. Is
het al laat? Wat doen Lies en Jan? 4. Wie is de man bij het huis? 5. Hoe komt die man
h
et huis in? 6. Wat wil de dief doen? 7. Hoort de hond de dief? Blaft hij?
PDF created with pdfFactory Pro trial version www.pdffactory.com
                                                    4. WIE IS DAAR?

                      Henk gaat het huis in. Hij loopt met een mand. Dat is de mand van Kas.
                      “Mama, mag Kas in huis?”
                      “Waarom toch, Henk?”
                      “Het hok is zo koud, mama.”
                      “Vooruit dan, haal Kas maar.”
                      Henk, Lies en Jan zijn naar bed. Mama ligt er ook al in.
                      Maar wat is dat? Wie is daar bij het huis? Kijk, een man! Is dat een dief?
                      De man gaat naar het raam. Hij kijkt eens rond. Dan gaat hij het huis in door
                      het raam.
                      De man loopt naar de kast. Maar dat hoort Kas. Kas komt uit zijn mand. Waf,
                      waf, waf! Hij rent naar de man. De man wil weg, maar dat kan niet. Kas bijt
                      hem in zijn been. “Au, au, laat los!”
                      Henk hoort Kas. Wat zou dat zijn? Hij komt uit bed en loopt de hal in. Wat
                      ziet hij daar? Hij ziet de dief.
                      Mama komt er ook bij. Ze belt de politie.

                      HUISWERK

                      1. Woordenlijst:
                      toch – ведь, же; koud - холодный; in bed liggen – лежать в постели; de man -
                      мужчина, муж; de dief - вор; rond/kijken – осматриваться; de kast - шкаф; weg
                      – прочь, долой; bijten – кусать; het been - нога; los/laten – отпустить: laat me
                      los!; de hal - хол, прихожая; de politie (op/)bellen – позвонить в полицию.

                      2. Aanvullende woordenlijst:
                      warm – тёплый; stelen - красть; wie eens steelt, is altijd een dief - кто однажды
                      украл, навсегда вором стал; de diefstal - кража; naar bed gaan - ложиться
                      спать; ik heb het koud - мне холодно; binnen/halen - принести/ привести (в
                      дом, комнату); slapen – спать; de ambulance – машина скорой помощи.

                      3. Goed of fout?
                      1. Henk haalt zijn hond binnen. 2. Het hok van Kas is heel warm. 3. De hond mag wel
                      het huis in. 4. Lies en Jan spelen nog in de hal. 5. De dief gaat door het raam het huis
                      in. 6. De dief loopt naar de keuken. 7. Kas slaapt in zijn mand. 8. De hond bijt de dief
                      in zijn been. 9. Henk slaapt al. 10. Moeder belt de ambulance.

                      4. Antwoord op de volgende vragen:
                      1. Waarom wil Henk de hond binnenhalen? 2. Mag dat? Vindt mama dat goed? 3. Is
                      het al laat? Wat doen Lies en Jan? 4. Wie is de man bij het huis? 5. Hoe komt die man
                      het huis in? 6. Wat wil de dief doen? 7. Hoort de hond de dief? Blaft hij?
                                                                                                          12




PDF created with pdfFactory Pro trial version www.pdffactory.com