Lectuur voor beginners: Книга для домашнего чтения по нидерландскому языку. Пода И.З - 14 стр.

UptoLike

Составители: 

14
брать; de tijd время, het is (hoog) tijd (давно) пора; letten (op) - обращать
внимание (на), присматривать (за): de kinderen letten niet op de meester - дети
не обращают внимания на учителя (начальных классов).
2. Aanvullende woordenlijst:
het sneeuwt - идёт снег; de sneeuwbal снежок; gooien кидать, бросать, sneeuw-
ballen gooien играть в снежки; de sneeuwbloem подснежник; het kind (kin-
deren) - ребёнок.
3. Goed of fout?
1. Mama kijkt uit het raam. 2. De tuin is wit. 3. Henk mag niet in de tuin. 4. Henk
doet zijn jas aan. Hij moet ook zijn das omdoen. 5. Kees en Miep zitten in huis. 6. De
kinderen maken een sneeuwpop. 7. Henk geeft Kees een hoed. 8. Henk haalt een das
voor mama. 9. De kinderen moeten naar school. 10. Lies gaat ook naar school.
4. Antwoord op de volgende vragen:
1. Wat ziet Lies uit het raam? 2. Ligt er veel sneeuw in de tuin? 3. Wat wil Henk
doen? 4. Mag Henk naar buiten? 5. Wat moet hij doen? 6. Waar zijn Kees en Miep?
7. Wat maken de kinderen? 8. Wat doen Miep en Lies? 9. Wat wil Henk de sneeuw-
pop geven? 10. Waarom moet Henk nog een das voor de sneeuwpop halen? 11. Waar
moeten de kinderen naartoe? 12. Gaat Lies ook naar school?
5. Schrijf de volgende zelfstandige naamwoorden (substantieven) in het meer-
voud:
de weg, de jas, de das, de sneeuwman, de kop, de hoed, de stok, de tuin, de sneeuw-
bloem, de tijd, het huis, de dief, de poot.
6. Vertaal in het Nederlands:
1. Сегодня холодно. 2. Идёт снег. 3. Люди (de mensen) одевают куртки и
повязывают шарфы. 4. Дети лепят снежную бабу. 5. Принеси, пожалуйста,
мою сумку. 6. Тебе холодно? 7. Я должна присматривать за ребёнком. 8.
Они играют в снежки. 9. Она повязывает шарф. 10. Нам нравится снежная
баба.
7. Vertel de tekst na.
6. EEN HUISJE VOOR DE MUS
Jan is ziek. Hij hoest. Hij mag niet in de tuin. Mag ik bij het raam, mama?
Dan kan ik de sneeuw zien.”
Kijk, de wip is al wit. Er zit een mus op. Heeft die het niet koud? Hoe komt
die mus aan voer? Gooi je wat voer in de tuin, mama?”
PDF created with pdfFactory Pro trial version www.pdffactory.com
                      брать; de tijd – время, het is (hoog) tijd – (давно) пора; letten (op) - обращать
                      внимание (на), присматривать (за): de kinderen letten niet op de meester - дети
                      не обращают внимания на учителя (начальных классов).

                      2. Aanvullende woordenlijst:
                      het sneeuwt - идёт снег; de sneeuwbal –снежок; gooien – кидать, бросать, sneeuw-
                      ballen gooien – играть в снежки; de sneeuwbloem – подснежник; het kind (kin-
                      deren) - ребёнок.

                      3. Goed of fout?
                      1. Mama kijkt uit het raam. 2. De tuin is wit. 3. Henk mag niet in de tuin. 4. Henk
                      doet zijn jas aan. Hij moet ook zijn das omdoen. 5. Kees en Miep zitten in huis. 6. De
                      kinderen maken een sneeuwpop. 7. Henk geeft Kees een hoed. 8. Henk haalt een das
                      voor mama. 9. De kinderen moeten naar school. 10. Lies gaat ook naar school.

                      4. Antwoord op de volgende vragen:
                      1. Wat ziet Lies uit het raam? 2. Ligt er veel sneeuw in de tuin? 3. Wat wil Henk
                      doen? 4. Mag Henk naar buiten? 5. Wat moet hij doen? 6. Waar zijn Kees en Miep?
                      7. Wat maken de kinderen? 8. Wat doen Miep en Lies? 9. Wat wil Henk de sneeuw-
                      pop geven? 10. Waarom moet Henk nog een das voor de sneeuwpop halen? 11. Waar
                      moeten de kinderen naartoe? 12. Gaat Lies ook naar school?

                      5. Schrijf de volgende zelfstandige naamwoorden (substantieven) in het meer-
                      voud:
                      de weg, de jas, de das, de sneeuwman, de kop, de hoed, de stok, de tuin, de sneeuw-
                      bloem, de tijd, het huis, de dief, de poot.

                      6. Vertaal in het Nederlands:
                      1. Сегодня холодно. 2. Идёт снег. 3. Люди (de mensen) одевают куртки и
                      повязывают шарфы. 4. Дети лепят снежную бабу. 5. Принеси, пожалуйста,
                      мою сумку. 6. Тебе холодно? 7. Я должна присматривать за ребёнком. 8.
                      Они играют в снежки. 9. Она повязывает шарф. 10. Нам нравится снежная
                      баба.

                      7. Vertel de tekst na.


                                          6. EEN HUISJE VOOR DE MUS

                      Jan is ziek. Hij hoest. Hij mag niet in de tuin. “Mag ik bij het raam, mama?
                      Dan kan ik de sneeuw zien.”
                      “Kijk, de wip is al wit. Er zit een mus op. Heeft die het niet koud? Hoe komt
                      die mus aan voer? Gooi je wat voer in de tuin, mama?”
                                                                                                        14




PDF created with pdfFactory Pro trial version www.pdffactory.com