ВУЗ:
Составители:
Рубрика:
18
Mama wijst naar het gat in de zak. “Dat deed een muis,” zegt Piet.
“Ja, ja,” bromt mama. “Weet je hoe die muis heet? Die muis heet Pietje.”
HUISWERK
1. Woordenlijst:
de bakker - пекарь: naar de bakker gaan - идти в булочную; het geld - деньги; het
ons - унция (100 г.); de zak - мешок, карман, пакет (для покупок), de plastic zak
- целлофановый пакет (сумка); vullen - наполнять; lang - длинный; smal -
узкий; wegen - взвешивать; erbij doen - добавлять; dicht/gaan - закрываться;
het druk hebben: ik heb het druk - у меня много дел, я очень занят; het gat
(gaten) - отверстие, дырка; het gaatje – дырочка; juist - 1. справедливо, 2. как
раз; dat smaakt naar meer - так вкусно, что хочется ещё; vissen - удить; door/
gaan - продолжать; duwen - толкать; de bank – скамейка, тахта, кушетка;
open/doen - открывать; zal ze iets zien? - (будущее время) она что-нибудь
увидит?; de tante (-s) - тётя; de hand - рука; worden - становиться; groot –
большой; de pot – горшок, здесь: чайник; de thee - чай; thee zetten - поставить
чай; zetten – (по)ставить; de schaal - (плоская) ваза; bijna - почти; wijzen (naar)
- показывать (на); de muis (muizen) - мышь; brommen - ворчать.
2. Aanvullende woordenlijst:
hoeveel - сколько; verkopen - продавать; de verkoopster - продавец (женщи-
на); boos zijn (op) - сердиться (на); smakelijk eten! - приятного аппетита!; op
zijn - закончиться (о продуктах): de thee is op; op/eten – съесть (полностью);
het bezoek – посещение, op bezoek komen – приходить в гости.
3. Goed of fout?
1. Mama haalt koekjes. 2. Een meneer verkoopt koekjes. 3. De verkoopster vult het
z
akje met koekjes. 4. Er moeten nog vijf koekjes bij. 5. Pietje krijgt geen koekje.
6.
Het zakje staat bij de kast. 7. Pietje heeft zin in een koekje. 8. Er zit een gat in de
zak. 9. Pietje vist veel koekjes uit de zak. 10. Oom Piet komt op bezoek. 11. Mama
zet een pot thee. 12. Het zakje is bijna leeg. 13. Mama is boos op een muis. 14. Pietje
heeft de koekjes opgegeten.
4. Antwoord op de volgende vragen:
1. Wat moet Pietje voor mama doen? 2. Waar gaat hij naartoe? 3. Wat voor koekjes
koopt Pietje? 4. Hoeveel koekjes moet hij kopen? 5. Wat doet de verkoopster? 6. Eet
Pietje een koekje? Vindt hij het lekker? 7. Waarom maakt Pietje een gaatje in de zak?
8. Wie komt er op bezoek? 9. Wat doet mama in de keuken? 10. Wat ziet mama in de
kast? Is ze boos op Pietje?
5. Vertaal in het Nederlands:
1. Входи. Снимай свою куртку. Может быть, ты хочешь чашечку (een lekker
kopje) кофе? 2. Лиза ставит кофе. Она приносит блюдо (вазочку) с печеньем.
PDF created with pdfFactory Pro trial version www.pdffactory.com
Mama wijst naar het gat in de zak. “Dat deed een muis,” zegt Piet.
“Ja, ja,” bromt mama. “Weet je hoe die muis heet? Die muis heet Pietje.”
HUISWERK
1. Woordenlijst:
de bakker - пекарь: naar de bakker gaan - идти в булочную; het geld - деньги; het
ons - унция (100 г.); de zak - мешок, карман, пакет (для покупок), de plastic zak
- целлофановый пакет (сумка); vullen - наполнять; lang - длинный; smal -
узкий; wegen - взвешивать; erbij doen - добавлять; dicht/gaan - закрываться;
het druk hebben: ik heb het druk - у меня много дел, я очень занят; het gat
(gaten) - отверстие, дырка; het gaatje – дырочка; juist - 1. справедливо, 2. как
раз; dat smaakt naar meer - так вкусно, что хочется ещё; vissen - удить; door/
gaan - продолжать; duwen - толкать; de bank – скамейка, тахта, кушетка;
open/doen - открывать; zal ze iets zien? - (будущее время) она что-нибудь
увидит?; de tante (-s) - тётя; de hand - рука; worden - становиться; groot –
большой; de pot – горшок, здесь: чайник; de thee - чай; thee zetten - поставить
чай; zetten – (по)ставить; de schaal - (плоская) ваза; bijna - почти; wijzen (naar)
- показывать (на); de muis (muizen) - мышь; brommen - ворчать.
2. Aanvullende woordenlijst:
hoeveel - сколько; verkopen - продавать; de verkoopster - продавец (женщи-
на); boos zijn (op) - сердиться (на); smakelijk eten! - приятного аппетита!; op
zijn - закончиться (о продуктах): de thee is op; op/eten – съесть (полностью);
het bezoek – посещение, op bezoek komen – приходить в гости.
3. Goed of fout?
1. Mama haalt koekjes. 2. Een meneer verkoopt koekjes. 3. De verkoopster vult het
zakje met koekjes. 4. Er moeten nog vijf koekjes bij. 5. Pietje krijgt geen koekje.
6. Het zakje staat bij de kast. 7. Pietje heeft zin in een koekje. 8. Er zit een gat in de
zak. 9. Pietje vist veel koekjes uit de zak. 10. Oom Piet komt op bezoek. 11. Mama
zet een pot thee. 12. Het zakje is bijna leeg. 13. Mama is boos op een muis. 14. Pietje
heeft de koekjes opgegeten.
4. Antwoord op de volgende vragen:
1. Wat moet Pietje voor mama doen? 2. Waar gaat hij naartoe? 3. Wat voor koekjes
koopt Pietje? 4. Hoeveel koekjes moet hij kopen? 5. Wat doet de verkoopster? 6. Eet
Pietje een koekje? Vindt hij het lekker? 7. Waarom maakt Pietje een gaatje in de zak?
8. Wie komt er op bezoek? 9. Wat doet mama in de keuken? 10. Wat ziet mama in de
kast? Is ze boos op Pietje?
5. Vertaal in het Nederlands:
1. Входи. Снимай свою куртку. Может быть, ты хочешь чашечку (een lekker
kopje) кофе? 2. Лиза ставит кофе. Она приносит блюдо (вазочку) с печеньем.
18
PDF created with pdfFactory Pro trial version www.pdffactory.com
Страницы
- « первая
- ‹ предыдущая
- …
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- …
- следующая ›
- последняя »
