ВУЗ:
Составители:
Рубрика:
20
4. Vergelijk:
1. Hij heeft griep (нейтральное). 2. Hij heeft de griep (ситуативно: эпидемия,
многие болеют, у него также грипп). 3. Hij heeft een griepje (разговорное).
5. Maak zinnen met de volgende woorden:
komen (aan), kopen, gooien, de kat, smaken, (best) zin hebben, mooi vinden, niets.
6. Conversatie:
1. Blijf je in bed als je ziek bent? 2. Heb je een auto? 3. Hebben je ouders een auto?
4. Drink je graag melk? 5. Help je je ouders?
10. WIL JE THEE?
Miep en Toos zijn thuis. Miep speelt voor moeder en Toos is haar kind.
“Ik zet thee,” zegt Miep. “Je lust toch wel thee, Toos?”
Miep pakt een zakje thee uit de kast. Dat doet ze in de theepot. Nu moet er
warm water op. Dan laat ze de theepot nog een tijdje staan.
Toos zet twee kopjes klaar. Miep neemt een schaaltje en legt er koekjes op.
“Mmm lekker,” zegt Toos. Ze telt de koekjes: “Eйn, twee, drie, vier, vijf, zes.
Dan krijg ik er vier. Of drie? Of maar twee?”
De thee is klaar. Miep doet thee in de kopjes. “Mmm, die is heerlijk. En de
koekjes zijn ook lekker. Vooruit Toos, pak er nog maar ййn!”
HUISWERK
1. Woordenlijst:
spelen (voor) – играть (кого-л.); het zakje – пакетик; doen (in) – класть, наливать,
насыпать (в); de theepot – чайник; een tijdje – какое-то время; laten staan –
дать постоять; nemen – брать; dan krijg ik er vier – тогда я получу [их] четыре;
maar – 1. но, 2. только; heerlijk – великолепный.
2. Aanvullende woordenlijst:
de tafel dekken – накрывать на стол; de koffie - кофе.
3. Waar of niet waar?
1. Miep en Toos spelen voor moeder. 2. Toos lust thee. 3. Miep en Toos drinken
graag thee. 4. Toos maakt thee klaar. 5. Toos en Miep dekken de tafel. 6. Miep legt
vijf koekjes op een schaal. 7. Mies vindt de thee lekker.
PDF created with pdfFactory Pro trial version www.pdffactory.com
4. Vergelijk:
1. Hij heeft griep (нейтральное). 2. Hij heeft de griep (ситуативно: эпидемия,
многие болеют, у него также грипп). 3. Hij heeft een griepje (разговорное).
5. Maak zinnen met de volgende woorden:
komen (aan), kopen, gooien, de kat, smaken, (best) zin hebben, mooi vinden, niets.
6. Conversatie:
1. Blijf je in bed als je ziek bent? 2. Heb je een auto? 3. Hebben je ouders een auto?
4. Drink je graag melk? 5. Help je je ouders?
10. WIL JE THEE?
Miep en Toos zijn thuis. Miep speelt voor moeder en Toos is haar kind.
“Ik zet thee,” zegt Miep. “Je lust toch wel thee, Toos?”
Miep pakt een zakje thee uit de kast. Dat doet ze in de theepot. Nu moet er
warm water op. Dan laat ze de theepot nog een tijdje staan.
Toos zet twee kopjes klaar. Miep neemt een schaaltje en legt er koekjes op.
“Mmm lekker,” zegt Toos. Ze telt de koekjes: “Eйn, twee, drie, vier, vijf, zes.
Dan krijg ik er vier. Of drie? Of maar twee?”
De thee is klaar. Miep doet thee in de kopjes. “Mmm, die is heerlijk. En de
koekjes zijn ook lekker. Vooruit Toos, pak er nog maar ййn!”
HUISWERK
1. Woordenlijst:
spelen (voor) – играть (кого-л.); het zakje – пакетик; doen (in) – класть, наливать,
насыпать (в); de theepot – чайник; een tijdje – какое-то время; laten staan –
дать постоять; nemen – брать; dan krijg ik er vier – тогда я получу [их] четыре;
maar – 1. но, 2. только; heerlijk – великолепный.
2. Aanvullende woordenlijst:
de tafel dekken – накрывать на стол; de koffie - кофе.
3. Waar of niet waar?
1. Miep en Toos spelen voor moeder. 2. Toos lust thee. 3. Miep en Toos drinken
graag thee. 4. Toos maakt thee klaar. 5. Toos en Miep dekken de tafel. 6. Miep legt
vijf koekjes op een schaal. 7. Mies vindt de thee lekker.
20
PDF created with pdfFactory Pro trial version www.pdffactory.com
Страницы
- « первая
- ‹ предыдущая
- …
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- …
- следующая ›
- последняя »
