ВУЗ:
Составители:
Рубрика:
63
rot!… Ze herkende reizigers in de andere trein. Reizigers, die altijd tegelijk
met haar reisden. De stationschef had gelijk gehad.
Was dit geen goede les voor Lies?
HUISWERK
1. Woordenlijst:
de stationschef – начальник станции; de maand – месяц; een (/twee) keer per
maand (/week, /jaar) – один раз (/два раза) в месяц (/неделю, /год); bezoeken –
посещать; de stad (steden) – город; met de trein reizen – путешествовать
поездом; de onzin – вздор, чепуха; de reiziger – пассажир; uit/vallen – выпадать,
de trein is uitgevallen – поезд отменили; zeuren – ныть, брюзжать, надоедать;
in de trein stappen – садиться в поезд; het ogenblik – миг, мгновение; het sta-
tion – станция, вокзал; in/stappen – садиться, входить (в транспорт); uit/rijden
– выезжать, проезжать; rijden – ехать; weg/rijden – уезжать; schrikken (van,
voor) – испугаться (чего-л., кого-л.); zich rot schrikken – ужасно испугаться;
herkennen – узнавать кого-л., что-л.; tegelijk – одновременно; gelijk hebben –
быть правым, je hebt gelijk – ты прав; de les - урок.
2. Aanvullende woordenlijst:
verkeerd – неправильный, не тот (который нужен); in de verkeerde richting
lopen / rijden – идти / ехать не в том направлении; een les uit iets trekken –
извлечь из чего-л. урок; luisteren (naar iem., iets) – слушать (кого-л., что-л.);
de bus – автобус; het vliegtuig – самолёт.
3. Schrijf de vormen van de volgende werkwoorden op:
bezoeken, uit/vallen, schrikken, uit/rijden, herkennen, kennen, waarschuwen.
4. Antwoord op de volgende vragen:
1. Hoe vaak bezocht Lies haar vader? 2. Waar reisde ze altijd mee? 3. Wat zei de
stationschef op een dag tegen Lies? 4. En hoe reageerde zij? 5. In welke trein stapte
Lies? 6. Wat gebeurde er enkele ogenblikken later? 7. Wat zag Lies toen ze uit het
raam van de trein keek? 8. Waarom
herkende Lies de reizigers in de andere trein?
9.
Had de stationschef gelijk gehad?
5. Vertel de tekst na.
6. Vertaal in het Nederlands:
1. Я убираю квартиру два или три раза в неделю. 2. Я их хорошо знаю. 3. Я
этого совсем (helemaal) не знаю. 4. Тебе надо ехать (nemen) другим автобусом.
5. Как жаль, что отменили (настоящее время) этот поезд. 6. Это всё (allemaal)
чепуха. 7. Ты всегда права. 8. Из этого нам всем (allemaal) надо извлечь урок.
PDF created with pdfFactory Pro trial version www.pdffactory.com
rot!… Ze herkende reizigers in de andere trein. Reizigers, die altijd tegelijk
met haar reisden. De stationschef had gelijk gehad.
Was dit geen goede les voor Lies?
HUISWERK
1. Woordenlijst:
de stationschef – начальник станции; de maand – месяц; een (/twee) keer per
maand (/week, /jaar) – один раз (/два раза) в месяц (/неделю, /год); bezoeken –
посещать; de stad (steden) – город; met de trein reizen – путешествовать
поездом; de onzin – вздор, чепуха; de reiziger – пассажир; uit/vallen – выпадать,
de trein is uitgevallen – поезд отменили; zeuren – ныть, брюзжать, надоедать;
in de trein stappen – садиться в поезд; het ogenblik – миг, мгновение; het sta-
tion – станция, вокзал; in/stappen – садиться, входить (в транспорт); uit/rijden
– выезжать, проезжать; rijden – ехать; weg/rijden – уезжать; schrikken (van,
voor) – испугаться (чего-л., кого-л.); zich rot schrikken – ужасно испугаться;
herkennen – узнавать кого-л., что-л.; tegelijk – одновременно; gelijk hebben –
быть правым, je hebt gelijk – ты прав; de les - урок.
2. Aanvullende woordenlijst:
verkeerd – неправильный, не тот (который нужен); in de verkeerde richting
lopen / rijden – идти / ехать не в том направлении; een les uit iets trekken –
извлечь из чего-л. урок; luisteren (naar iem., iets) – слушать (кого-л., что-л.);
de bus – автобус; het vliegtuig – самолёт.
3. Schrijf de vormen van de volgende werkwoorden op:
bezoeken, uit/vallen, schrikken, uit/rijden, herkennen, kennen, waarschuwen.
4. Antwoord op de volgende vragen:
1. Hoe vaak bezocht Lies haar vader? 2. Waar reisde ze altijd mee? 3. Wat zei de
stationschef op een dag tegen Lies? 4. En hoe reageerde zij? 5. In welke trein stapte
Lies? 6. Wat gebeurde er enkele ogenblikken later? 7. Wat zag Lies toen ze uit het
raam van de trein keek? 8. Waarom herkende Lies de reizigers in de andere trein?
9. Had de stationschef gelijk gehad?
5. Vertel de tekst na.
6. Vertaal in het Nederlands:
1. Я убираю квартиру два или три раза в неделю. 2. Я их хорошо знаю. 3. Я
этого совсем (helemaal) не знаю. 4. Тебе надо ехать (nemen) другим автобусом.
5. Как жаль, что отменили (настоящее время) этот поезд. 6. Это всё (allemaal)
чепуха. 7. Ты всегда права. 8. Из этого нам всем (allemaal) надо извлечь урок.
63
PDF created with pdfFactory Pro trial version www.pdffactory.com
Страницы
- « первая
- ‹ предыдущая
- …
- 61
- 62
- 63
- 64
- 65
- …
- следующая ›
- последняя »
